Algemeen

Geschiedenis van Losser

LOSSER - Frans Jacobs is in 1992 in Losser komen wonen en heeft zich de afgelopen aren verdiept in de geschiedenis van Losser en in het bijzonder die van het dorp en de marke Losser. Van zijn hand zijn inmiddels drie boeken verschenen respectievelijk over de naoberschap waar hij woont, over de rechtspraak n de marke en over de geschiedenis van de gereformeerde gemeente in Losser. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de tijd tot en met de Franse revolutie. In De Week van Losser zal hij komende tijd een serie kleine artikelen publiceren over het wel en wee van de inwoners van het dorp uit die tijd.

De gemeenschappelijke bezittingen van het dorp

Uit de archieven blijkt dat de zetters van Losser zich ook bezig hielden met onroerend goed en het in stand houden van algemene voorzieningen. Al heel vroeg in de geschiedenis is het de dorpelingen duidelijk dat zij in de marke vergadering niets te zeggen hebben tenzij zij ook goedsheer (eigenaar) van een gewaard erf zijn. Daarom besluit de zetter Geerlich Lippinkhof, bierbrouwer en dan al een gefortuneerde dorpsbewoner, in 1692 het gewaarde erve Honichlo te kopen. De koopbrief van 17 december 1692 spreekt duidelijk over Geerlich Lippinkhof en cornooten als zijnde de kopers. De prijs voor het erve is 3000 Keyzer-guldens, in drie termijnen te voldoen binnen een jaar. Om de kooppenningen bijeen te krijgen wordt f.1000 geleend van de kerk en f.500 van de armenstaat. De rest komt van rijke dorpelingen.

Als de burgemeester van Deventer, Wilhelm Dois, die het erf in leen had, overleden is doet zijn weduwe het leenrecht over aan Geerlich. Nu was het erf een leen van de Staten van Overijssel en er moet dus leenhulde gedaan worden. Op 10 mei 1710 doet Geerlich’s zoon, Dr. Harmen Lippinkhof in Zwolle leenhulde “met lediger hand”. (Dat betekent dat de noodzakelijke betalingen aan de leenkamer al door zijn vader waren voldaan). En nadat Herman is overleden verklaart zijn neef Geerligh Gerritsen, (die een van Hermans erfgenamen is), dat Geerlich indertijd koper namens het dorp is geweest en het goed nooit zelf in eigendom heeft bezeten en dat hij in de leenakte van 18 mei 1694 dus ten onrechte als leenman wordt opgevoerd terwijl hij slechts hulder voor het dorp was. Op 27 april 1747 doet Jan Beernink “namens het gemeene dorp van Losscher” hulde. Op 21 december 1776 is Harm ter Bent "hulder van het gemeene dorp Losser" namens de "opsienders  (zetters) van het dorp Losser".

Het Honiglo is steeds verpacht aan een  boer maar als de laatste is overleden en zijn weduwe per maart 1794 de pacht opzegt, zijn het weer de zetters van Losser die de pacht opnieuw gaan veilen. 

Maar ook Harmen’s neef, Geerligh Gerrits Lippinkhof, ziet het belang van het hebben van een gewaard erf in. In 1710 koopt hij van Simon van Geesteren het erve Kopshof. De familie van Geesteren was al sinds het einde van de 14de eeuw beleend met “In dienstmansstat  dien Coepshof, gelegen in den kerspel van Losser”.

Op 14 november 1710 wordt Geerlig Gerrits Lippinkhoff voor hemzelf en tevens in naam van zijn mede-participanten, beleend met “het erve ende goed Coopshoff, gelegen te Losscher.” Die medeparticipanten zijn dus de zetters en dorpelingen.

Op 2 oktober 1760 wordt Henrik Hulst, zoals Geerlig Gerrits Lippinkhof daarmee was, beleend.

Op 19 mei 1796 J.W. Bent, zoals Hendrik Hulst daarmee beleend was. In 1774 is de Kopshofgrond door de zetters gebruikt voor het aanleggen van de dorpsbleek.

De zetters hadden ook andere bezittingen. De dorpelingen wilden graag bijen houden en kochten daartoe midden in de marke, naast het Kranengoor, een stuk hei om hun bijenkorven weg te kunnen zetten. Dat stuk land werd de Imenhof genoemd (imen = bijen). Maar tegen het einde van de 18de eeuw verkochten zij die grond weer.

Precies zo gebeurde met het gemeenschappelijke bakhuis aan het kerkhof, naast de smederij van Jan Hendrik Heinink. De zetters verkopen het aan hem in april 1798.

Ook de Liermanshut in de Veerte, helemaal aan de rand van de marke, waarheen  pestlijders werden verbannen vanuit het dorp, was van de zetters van Losser. In 1832 hebben ze de hut met een klein lapje grond nog in hun bezit maar verkopen het daarna aan dominee Samuel  Hulsken.

Tenslotte was ook het huisje waar de brandspuit sinds 1779 werd bewaard evenals de bleek en het bleekwachtershuisje gemeenschappelijk eigendom van de dorpsgemeenschap. Na de Tweede Wereldoorlog wist eigenlijk niemand meer wie nou de eigenaren waren van de bleek en het huisje. Toen heeft de gemeente het maar geclaimd.

Door Frans Jacobs